Evenwichtige belangenafweging bij pensioenfondsen

Cruciale rol toezicht in transitie pensioenstelsel
Onderzoek

Pensioenfondsbestuurders dienen de belangen van alle deelnemersgroepen evenwichtig af te wegen en hierover verantwoording af te leggen. Een analyse van de jaarverslagen 2020 laat zien dat de kwaliteit van de toelichtingen ten aanzien van evenwichtige belangenafweging voor verbetering vatbaar is. Met het oog op de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is het voor pensioenfondsbestuurders niet alleen zaak om te komen tot evenwichtige besluitvorming, maar ook om hier op passende wijze verantwoording over af te leggen. Een beschouwing door Wilfred Kevelam RA, partner en Head of Pensions Audit bij KPMG.

Pensioenfondsbestuurders hebben niet alleen een morele, maar ook een wettelijke verantwoordelijkheid om de belangen van alle bij het pensioenfonds betrokken deelnemersgroepen evenwichtig af te wegen. Deze verplichting volgt uit artikel 105 van de Pensioenwet. Binnen de beleidsruimte die pensioenfondsbestuurders hebben, dienen zij hun sturingsinstrumenten zodanig in te zetten dat rekening wordt gehouden met de verschillende belangen van alle deelnemersgroepen (actieve deelnemers, gewezen deelnemers, pensioen- en andere aanspraakgerechtigden, en de werkgever). Ook in de Code Pensioenfondsen komt de verantwoordelijkheid voor een evenwichtige belangenafweging nadrukkelijk terug. Dat blijkt direct uit de eerste norm van de Code:
Het bestuur voert de regeling naar beste vermogen uit, in een evenwichtige afweging van belangen, en heeft hiervoor de eindverantwoordelijkheid. Het intern toezichthoudend orgaan, bijvoorbeeld in de vorm van raad van toezicht of visitatiecommissie, heeft de wettelijke verplichting toe te zien op de evenwichtige belangenafweging door het bestuur.

Compliceert

Het grote aantal ontwikkelingen in de pensioensector compliceert echter de verantwoordelijkheid tot een evenwichtige belangenafweging door pensioenfondsbestuurders. Denk alleen al aan de belangrijke keuzes die gemaakt moeten worden in de aanloop naar het nieuwe pensioenstelsel, waarbij de belangen van de verschillende deelnemersgroepen onderling kunnen conflicteren. De huidige dynamiek in de pensioensector was aanleiding voor Wilfred Kevelam (partner bij KPMG) en Anne Laning (toezichthouder in de pensioensector en daarbuiten) om te onderzoeken op welke wijze het pensioenfondsbestuur, het intern toezichthoudend orgaan en het verantwoordingsorgaan verantwoording afleggen over de evenwichtigheid van het gevoerde beleid. Hiervoor zijn de jaarverslagen over 2020 van vijftig Nederlandse pensioenfondsen onderzocht. De uitkomsten van het onderzoek zijn recent gepubliceerd in een speciale editie van het Maandblad voor Accountancy Bedrijfseconomie.

Verantwoording in het jaarverslag

Het eerste onderdeel van het onderzoek richt zich op de kwaliteit van de verslaggeving ten aanzien van de evenwichtige belangenafweging door het bestuur zelf. Hierbij is beoordeeld in welke mate de evenwichtigheid van het beleid wordt geduid en op welke wijze dit wordt onderbouwd en toegelicht. Uit het onderzoek blijkt dat de toelichtingen ten aanzien van de evenwichtigheid van het gevoerde beleid over het algemeen beperkt zijn. De grote meerderheid (70%) van de onderzochte pensioenfondsen heeft in het bestuursverslag 2020 geen toelichting ten aanzien van de evenwichtige belangenafweging opgenomen, of alleen een korte vermelding dat het beleid evenwichtig is. Van de onderzochte fondsen geeft 30% een kwalitatieve duiding van de evenwichtige belangenafweging die heeft plaatsgevonden, geen enkel fonds onderbouwt dit echter met kwantitatieve informatie.

Evenwicht ontbreekt

Ook zijn de rapportages van het intern toezichthoudend orgaan en het verantwoordingsorgaan beoordeeld ten aanzien van de toelichting op de evenwichtige belangenafweging. Hierbij valt vooral op dat in relatief veel rapportages van het intern toezichthoudend orgaan (22%) en van het verantwoordingsorgaan (26%) het oordeel over de evenwichtige belangenafweging ontbreekt. In deze situaties wordt er vaak wel een algemeen oordeel gegeven over het door het bestuur gevoerde beleid, maar zonder een concreet oordeel over de evenwichtigheid van het beleid. In de jaarverslagen waarin wel een toelichting is opgenomen in het jaarverslag wordt veelal door het intern toezichthoudend orgaan (66%) of verantwoordingsorgaan (70%) vermeld dat het gevoerde beleid als evenwichtig wordt beschouwd. Ten aanzien van de rapportages van het verantwoordingsorgaan kan geconcludeerd worden dat de rapportages over het algemeen beknopt zijn. In de toelichting wordt relatief veel aandacht besteed aan procesmatige, en weinig aan inhoudelijke aspecten. Ook wordt veel gebruikgemaakt van gestandaardiseerde teksten, hetgeen afbreuk doet aan de informatiewaarde van de toelichting.

‘Verlies op premies’

Overigens wil een beperkte toelichting in het jaarverslag niet zeggen dat het gevoerde beleid van pensioenfondsen niet evenwichtig is. Op basis van een vereenvoudigd model kan uit de jaarverslagen afgeleid worden wat de financiële herverdelingseffecten tussen deelnemersgroepen in een jaar zijn als gevolg van het uitgevoerde beleid. Bijvoorbeeld: als de premie voor nieuwe opbouw in een boekjaar lager is dan de waarde van nieuwe opbouw in dat boekjaar, dan resulteert dit voor het pensioenfonds in een zogenaamd ‘verlies op premies’. Dit is dan een voordeel voor de actieve deelnemers, en een nadeel voor alle deelnemers naar rato van de verdeling van de voorziening pensioenverplichtingen. Voor de onderzochte pensioenfondsen blijkt dat de gemiddelde herverdelingseffecten tussen de verschillende deelnemersgroepen over de boekjaren 2020 en 2019 niet groot zijn, bij de meeste fondsen minder dan 0,5% van de voorziening pensioenverplichtingen.

Evenwichtige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel

Als onderdeel van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel dienen bestuurders – in overleg met sociale partners en uitvoeringsorganisaties – belangrijke keuzes te maken. Te denken valt aan vraagstukken rondom het al dan niet invaren van pensioenaanspraken en pensioenrechten, eventuele financiële compensatie voor bepaalde deelnemersgroepen en de wijze waarop de eventuele solidariteitsreserve wordt vormgegeven. Het komt mij daarom voor dat het belang van een evenwichtige besluitvorming door pensioenfondsbestuurders toeneemt, omdat de potentiële impact van bestuursbesluiten in de transitiefase voor deelnemers groot is. Het belang van een evenwichtige transitie wordt in ieder geval door de wetgever onderkend. In de concept memorie van toelichting bij het concept wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen is een separaat hoofdstuk gewijd aan de wijze waarop een evenwichtige transitie moet worden gewaarborgd. Het woord ‘evenwichtig’ komt overigens maar liefst 146 keer terug in de genoemde concept memorie van toelichting. De effecten van de transitie dienen inzichtelijk te worden gemaakt met zogenoemde ‘netto profijtberekeningen’. Indien de effecten (aanmerkelijk) positief of negatief zijn, dient dit te worden verantwoord.

Conclusie

Pensioenfondsbestuurders hebben de morele en wettelijke plicht om de belangen van de verschillende deelnemersgroepen evenwichtig af te wegen, zowel kwalitatief als kwantitatief. Het belang van dit fundamentele bestuursbeginsel neemt in de aanloop naar het nieuwe pensioenstelsel alleen maar toe. Dit geldt evenwel voor de complexiteit om invulling te geven aan de evenwichtige belangenafweging. Pensioenfondsbestuurders dienen ook verantwoording af te leggen over de evenwichtigheid van het gevoerde beleid. Een analyse van de jaarverslagen 2020 laat zien dat hier nog verbetering mogelijk is. Dit is belangrijk, aangezien het afleggen van verantwoording het sluitstuk is van een effectief governanceproces. Het intern toezichthoudend orgaan van pensioenfondsen heeft de wettelijke verplichting toe te zien op de evenwichtige belangenafweging door het bestuur. De komende jaren hebben zij daarmee een cruciale rol om een evenwichtige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel te waarborgen.

Wilfred Kevelam RA is partner en Head of Pensions Audit bij KPMG. Tevens is hij als universitair docent Externe Verslaggeving verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het uitgebreide artikel waarin de resultaten van het empirische jaarrekeningonderzoek worden gepresenteerd, is hier te raadplegen.