‘Tijd voor code die verbindende en sectoroverstijgende is’

Hugo Reumkens over nieuwe Governance code
Interview

De nieuwe herziene Corporate Governance Code is met weinig enthousiasme onthaald. ‘Zoek de verschillen’, was de algemene opvatting. ‘De opeenvolgende codes hebben hun nut bewezen, maar hoe blijft de code na twintig jaar nog steeds relevant en toekomstbestendig? Is het niet tijd voor een verbindende sectoroverstijgende code?’, vraagt Hugo Reumkens van Van Doorne. ‘De nieuwe herziene code is achterhaald door Europa en jurisprudentie.’

Wat heeft de Corporate Governance Code (en de herzieningen erop) ons gebracht?

‘Veel. Toen Morris Tabaksblat in 2003 de code schreef, hadden we te maken met een echte vertrouwenscrisis. Denk aan de Ahold-zaak. Nederland was bovendien met zijn beschermingsconstructies en structuurregeling een vreemde eend in de Europese bijt. Ik denk oprecht dat Tabaksblat met de code het bestuur en toezicht in Nederland echt beter heeft gemaakt. Maar ik was pas bij een antiquariaat en zag een boekje met de eerste versie van Tabaksblat’s code. Daarin analyseerde hij de bijzonderheden van de Nederlandse corporate governance. Ondanks de vele verbeteringen die de code op het gebied van bestuur en toezicht heeft gebracht, bestaan die bijzonderheden na twintig jaar nog steeds. Dat is best opmerkelijk. De structuurregeling is in 2004 weliswaar aangepast ten gunste van de aandeelhouders, maar het blijft wat mij betreft van grote waarde dat naast de factor kapitaal ook de factor arbeid invloed heeft op het bestuur en toezicht van een grote Nederlandse onderneming. En aan de opsplitsing van ABN AMRO hebben we gezien dat het misschien ook maar goed is dat er nog een vorm van bescherming van beursgenoteerde ondernemingen bestaat. Dus, overall zeg ik: de code heeft enorm bijgedragen aan het herstellen van vertrouwen, terwijl het goede van de Nederlandse governance is bewaard gebleven. Was er vroeger een gebied met “open normen” waar de wetgever eigenlijk geen duidelijk antwoord op gaf. De code heeft ervoor gezorgd dat met behulp van een breed gedragen verkeersopvatting de open wettelijke normen nader zijn ingevuld en dat de onduidelijkheden hierover zijn weggenomen.’

Maar gezien de reacties op de laatste rapportage is het nu wel klaar? Was dit de laatste herziening?

‘Er zijn nog geen nieuwe leden voor een monitoringcommissie benoemd en het vraagstuk ligt nu op het bureau van Economische Zaken. Moet er na twintig jaar nog een vervolg komen? En zo ja, hoe kan de Code dan opnieuw duurzaam toekomstbestendig worden ingericht? Ze worstelen er mee merk ik. Ik vind dat wel een signaal dat het positieve effect van een code, die periodiek en op onderdelen wordt geactualiseerd, feitelijk is uitgewerkt. Het geschonden vertrouwen van twintig jaar geleden is door de code hersteld, maar is daarmee de kous wel af? Het wantrouwen naar topbestuurders en het bedrijfsleven is breed in de maatschappij aanwezig, mede gevoed door de politiek en de media. Ik heb de vorige en de laatste versie van de code naast elkaar gelegd en met een markeerstift de verschillen aangestreept. De oorspronkelijke teksten zijn grotendeels gehandhaafd. Alleen zie je dat op veel plaatsen het woord ‘duurzaam’ is toegevoegd en dat er aandacht wordt gevraagd voor diversiteit en inclusie. In de toelichting zegt de commissie ook zelf dat “er een zekere balans in een gewogen gemiddelde is gekozen, waar iedereen zich wel in kan vinden”. Dan is het vernieuwende en taakstellende karakter van de code er wel een beetje af, is veel verwaterd en heeft iedereen wel iets van zijn zin gekregen. Ik vind dat de governance code geen patchwork moet worden waaraan periodiek allerlei nieuwe sociaal maatschappelijke aandachtspunten worden toegevoegd. De code heeft tot doel het bestuur en toezicht in Nederland structureel en duurzaam te verbeteren. Misschien moeten we dat na twintig jaar onder ogen zien en ons daartoe dan ook uitdrukkelijk beperken.’

Nogal wat CEO’s hebben opsteller Pauline van der Meer Mohr gestalkt om de concepttekst aan te passen. Ze vreesden juridisch opgeknoopt te worden. Hadden ze een punt?

‘Diversiteit, inclusie en duurzaamheid zijn expliciet in de code komen te staan. Maar juist op die thema’s zie je dat jurisprudentie en wetgeving de code al rechts hebben ingehaald. Kijk naar een Urgenda-zaak en de Shell-uitspraak. Na deze gerechtelijke beslissingen voegt het toevoegen van het woord “duurzaam” in de code mijns inziens niet zo veel meer toe. Natuurlijk worden hierdoor de verantwoordelijkheden van het bestuur en toezicht veelzijdiger en complexer, maar dat heeft eigenlijk niet veel met goede governance te maken. Ik zou daarom graag zien dat de discussies over duurzaamheid, klimaat, diversiteit en inclusie in Europees verband worden gevoerd en niet in iedere lidstaat afzonderlijk. Met een brede Europese aanpak ontstaat ook een level-playing field voor de gehele Europese Unie. Kijk naar een Green Deal. Wat moet een Nederlandse governance code dan nog aanvullend reguleren op dat gebied? En Boskalis-topman Berdowski had het recentelijk over het vestigingsklimaat. Ook zo’n discussie ben je kwijt als je het meteen uniform voor heel Europees regelt. CEO’s hebben in die zin gelijk, dat ze nu al heel veel resources en tijd kwijt zijn aan compliance-achtige zaken. De nieuwe ESG-regels en dus ook de laatste toevoegingen in de governance code zitten heel dicht tegen compliance aan. Daar krijgen ze het dus nog drukker mee. En daar is een principle based governance code niet voor bedoeld en geschreven. Daar moet je de code ook niet voor willen gebruiken. Wat ik ook signaleer is dat alle sectoren (van woningbouw en zorg, tot cultuur en onderwijs) eigen codes hebben ontwikkeld, die zijn geïnspireerd op de Code Tabaksblat maar die toch een eigen karakter en doel hebben. Je ziet inmiddels door de bomen het bos niet meer; sommige codes zijn zelfs onderling tegenstrijdig. Er is een enorme wildgroei. Ik zou ervoor willen pleiten dat we na twintig jaar teruggaan naar de basis, zodat sectoroverstijgend en universele uitgangspunten over goed bestuur en toezicht in uniforme principes worden vastgelegd. Dus een soort basisdocument dat voor alle gezamenlijke sectoren een glasheldere verkeersopvatting geeft op thema’s als: wat is onafhankelijkheid? Wat is tegenstrijdig belang? ’

Tot slot….

‘Tabaksblat kon redelijk eenvoudig een verbindende code schrijven omdat er een acute crisis in de boardroom was. De problemen rondom klimaat, duurzaamheid en inclusie zijn in zekere zin ook een vorm van crisis, maar van een volstrekt andere orde; ze gaan ver over de grenzen van de boardroom. Het zijn grote maatschappelijke problemen die niet in een code, maar in wetgeving, jurisprudentie en internationale verdragen moeten worden geadresseerd. Dus maak - net als Tabaksblat dat indertijd deed - van de code iets verbindends en universeels. Probeer niet langer met sectorcodes de onderlinge verschillen te benadrukken. De praktijk is weerbarstig en het is toch een illusie om in een afzonderlijke code de sectorspecifieke governance uitputtend te regelen. Een verbindende en sectoroverstijgende code kan volgens mij rekenen op groot draagvlak en zal alleen al daarom opnieuw bijdragen aan beter bestuur en toezicht in Nederland.’

Voor direct contact met Hugo Reumkens, kijk hier.