‘Wet op sommige punten doorgeschoten’
De Tweede Kamer heeft het Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen aangenomen. Hiermee is een nieuwe stap gezet in een wetgevingsproces waarmee de regels rond governance over de volle breedte van het rechtspersonenrecht gestroomlijnd moeten worden. Voor de praktijk betekent dit vooral dat veranderingen in de wetgeving voor stichtingen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen in zicht komen. Een bespiegeling door Koen de Roo en Hugo Reumkens van Van Doorne.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel is op enkele punten door de Tweede Kamer geamendeerd en ligt nu voor verdere behandeling bij de Eerste Kamer. Het ligt in de lijn der verwachting dat het wetsvoorstel wet zal worden. Het doel van het wetsvoorstel is een uniformeringsslag te slaan in de wettelijke regeling van rechtspersonen. Lange tijd heeft de wetgever zich met name bekommerd om de kapitaalvennootschappen. De stichting, vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij bleven daarmee wat onderbedeeld. Het voorstel bevat enkele op governance gebied in het oog springende punten.
Ten eerste is er de grondslag voor de one tier board. Een wettelijke regeling voor een dergelijk model bestond al voor de kapitaalvennootschappen, maar niet voor andere rechtspersoonsvormen. Ten tweede maakt het voorstel de wettelijke regeling inzake tegenstrijdig belang, zoals deze reeds gold voor bestuurders en commissarissen bij van nv's en bv's, ook van toepassing op de overige rechtspersoonsvormen. En ten derde biedt het voorstel een basis voor het instellen van een raad van commissarissen bij de stichting en vereniging. Deze raad mag, aldus het voorstel, ook raad van toezicht genoemd worden.
Charme van duidelijkheid
De genoemde bepalingen hebben de charme van duidelijkheid. Wie voorheen zocht naar wettelijk houvast voor het inrichten van stichtingen of verenigingsvormen, kwam bij raadpleging van het Burgerlijk Wetboek vaak van een koude kermis thuis. Wie geneigd is zich de vraag ‘waar staat dat in de wet?' te stellen bij de structurering van een stichting, vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij, mag met de gestage voortgang van het voorstel in de handen wrijven. Intussen lijkt de overigens nuttige ijver van de wetgever op sommige punten wel wat doorgeschoten. Stichtingen werken bijvoorbeeld al lange tijd met toezichtsorganen in diverse vormen en maten. Het is opmerkelijk dat de minister de behoefte voelt de toelaatbaarheid daarvan wettelijk vast te leggen. Bestond hierover dan enige twijfel in de praktijk? Het is bovendien opvallend dat een raad van commissarissen volgens het voorstel ook 'raad van toezicht' genoemd mag worden. Dat dit zo is, spreekt welhaast vanzelf. Maar waarom niet een andere naam? Is keuzestress nu werkelijk een zo groot maatschappelijk probleem dat de wet ons slechts twee namen ter beschikking moet stellen?
Misbruikbestrijding
Een ander aspect van het wetsvoorstel is misbruikbestrijding. Het voorstel bevat nieuwe regels met betrekking tot de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen bij een onbehoorlijke taakvervulling in faillissementssituaties. Dergelijke regels bestonden al voor de meeste rechtspersoonsvormen, maar ontbraken voor verenigingen en stichtingen die niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. De voorgestelde aansprakelijkheidsregeling voor deze 'niet-commerciële' verenigingen en stichtingen lijkt sterk op de reeds bestaande wettelijke regeling. Een verschil is dat bestuurders en commissarissen van de niet-commerciële verenigingen en stichtingen bewijstechnisch minder op achterstand staan dan hun evenknieën bij andere rechtspersoonsvormen. Bij deze laatsten geldt bijvoorbeeld dat waar het bestuur de jaarrekening te laat heeft gedeponeerd of de administratieplicht niet is nagekomen, vermoed wordt dat het zijn taak onbehoorlijk vervuld heeft. Dat vermoeden regelt het voorstel niet voor de niet-commerciële vereniging en stichting. Een andere regeling in de geest van misbruikbestrijding is de uitbreiding van de bestaande gronden waarop de rechter, op verzoek van een belanghebbende of het OM, een stichtingsbestuurder kan ontslaan.
Amendementen
Op enkele punten heeft de Tweede Kamer het voorstel aangepast. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de invoeging van bepalingen die een statutaire regeling omtrent belet en ontstentenis voor alle rechtspersonen verplicht stellen. De minister meende aanvankelijk nog dat de keuze voor een dergelijke regeling aan partijen zelf gelaten kon worden. De Tweede Kamer deelde dit vertrouwen van de minister kennelijk niet. Een tweede amendement betreft de toevoeging voor rechtspersoonsvormen die geen kapitaalvennootschap zijn, dat een bestuurder of commissaris niet meer stemmen kan hebben dan alle overige bestuurders of commissarissen gezamenlijk. Dit amendement dient ertoe de collegiale samenwerking van bestuurders en commissarissen te bevorderen. Nu een dergelijke bepaling al bestaat voor kapitaalvennootschappen, laat deze toevoeging zich in zeker opzicht begrijpen. Toch dringt de vraag zich op waarom ook hier de teugels strak worden gehouden. Als het is toegestaan een bestuur bestaande uit een enkele bestuurder te hebben, waarom dan niet een bestuur met meerdere bestuurders van wie er één de rest kan overstemmen? Het laatste lijkt ons collegialer dan het eerste.
Hoe verder?
Het is nu wachten op de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Begin februari zal de Eerste Kamercommissie Justitie en Veiligheid de hierbij te volgen procedure bespreken. Gezien de brede steun waarop het voorstel in de Tweede Kamer kon rekenen, mag worden aangenomen dat die procedure voorspoedig zal verlopen.